Met eervol ontslag

Met eervol ontslag
beschrijving:

MET EERVOL ONTSLAG

Terence Rattigan (1911-1977)

uitzending: VARA, woensdag 10/06/1953

bewerking: Aad de Vlugt

regie: S(allo) de Vries jr.

rolverdeling:

- Andrew Crocker-Harris: Ko van Dijk

- Millie, z’n vrouw: Peronne Hosang

- Taplow: Frans Vasen

- Frank Hunter: Bert Dijkstra

- rector Frobisher: Rien van Noppen

- Gilbert: Johan Wolder

- mevrouw Gilbert: Annemarie du Pon-van Ees

- Fletcher: Wim Kouwenhoven

duur: 79'08"

Op de laatste schooldag komt een nieuwe leraar aan in een privé-school voor jongens om al wat vertrouwd te raken. Zijn voorganger, Crocker-Harris, wordt daar erg gehaat, maar zijn jongere vrouw lijkt geliefder te zijn, en niet alleen bij de leerlingen. Er ontstaan spanningen die deze dag zullen maken tot een dag die niemand in de school ooit zal vergeten...

hoorspel:

stem: Hé, Taplow.

John Taplow: Ja?

stem: Voel je wat voor een spelletje golf voor het eten?

Taplow: ‘k Kan niet, ‘k heb bijles.

stem: Wat? Op de laatste dag van het trimester? Taplow, jongen, je bent geloof ik gek.

Taplow: Ik ben niet gek, maar die ouwe Crocker-Harris met z’n gezegende Agamemnon waar ie zo fel op is.

stem: O, is het dat? Nou, ‘k zie je straks wel aan tafel.

Taplow: Bye.

stem: Bye!

Taplow: (gaat binnen en klopt aan - opent de deur) Niemand hier? Meneer? Meneer Crocker-Harris? Wat een schooier is die ouwe Kruk. Laat ie iemand komen voor bijles en dan is ie d’r nota bene niet eens. (stappen) Daar komt iemand aan… O, ‘t is Hunter. ‘k Ben benieuwd wat ie wil. (Hunter komt binnen) Goeienavond, meneer.

Frank Hunter: Goeienavond. Eh... ken ik jou eigenlijk?

Taplow: Nee, meneer.

Hunter: Hoe heet je?

Taplow: Taplow, meneer.

Hunter: Taplow? Taplow? Nee, ken ik niet. Dus geen Natuurlijke Historie?

Taplow: Nee, meneer. ‘k Zit pas in 5A. Volgend jaar kan ik gaan specialiseren. Als ik slaag tenminste.

Hunter: Weet je dan nog niet of je geslaagd bent?

Taplow: Nee, meneer. Meneer Crocker-Harris zegt nooit van tevoren of we over zijn, zoals de andere leraren.

Hunter: Waarom niet?

Taplow: Och, u weet toch wel hoe die is, meneer?

Hunter: Voor zover mij bekend is het inderdaad voorschrift dat de rector op de laatste dag voor de vakantie de uitslag meedeelt.

Taplow: Ja, dat wel, maar wie houdt zich daaraan, behalve meneer Crocker-Harris?

Hunter: Ik niet, moet ik toegeven, maar dat is geen criterium... Dus jij hoort pas morgen wat je lot zal zijn, hè?

Taplow: Ja, meneer.

Hunter: Gesteld dat je over bent, wat ga je dan doen?

Taplow: O, natuurlijk Natte His, meneer.

Hunter: Ja ja..., wij krijgen alle zwakke broeders.

Taplow: Maar ik interesseer me reuze voor Natuurlijke Historie, meneer.

Hunter: Werkelijk? Ik niet. Tenminste, niet voor dat soort natuurlijke historie dat ik hier moet onderwijzen.

Taplow: Nou, meneer, ‘t is in ieder geval heel wat interessanter dan die rommel hier.

Hunter: Mm. En wat is die rommel?

Taplow: Aischylos, meneer.

Hunter: Dus volgens jouw weloverwogen oordeel is de Agamemnon van Aischylos rommel?

Taplow: Nee, eigenlijk niet, meneer, eh… ik... ik geloof niet dat het stuk op zichzelf rommel is. Ik vind het in zekere zin een goeie intrige. Werkelijk! Een vrouw die een minnaar heeft en die d’r echtgenoot vermoordt en zo. Eh... waar ik bezwaar tegen heb, is meer de manier waarop het ons geleerd wordt. Alleen maar een stelletje Griekse woorden achter elkaar, met vijftig regels strafwerk als je ze fout vertaalt.

Hunter: Je toon is nogal bitter, Taplow.

Taplow: Net als m’n stemming, meneer.

Hunter: Je moet zeker nablijven, niet?

Taplow: Nee, meneer. Bijles.

Hunter: Bijles? Op de laatste dag voor de vakantie?

Taplow: Ja, meneer. Terwijl ik had kunnen golf spelen. Je zou denken dat ie genoeg te doen zou hebben de laatste dagen voordat ie voorgoed weggaat, maar niks hoor. Omdat ik de vorige week door griep een dag verzuimd heb, zit ik nou hier. En met dat mooie weer, meneer...

Hunter: Ja, da’s beroerd voor je, Taplow. Maar je hebt één troost: je maakt een goede kans over te gaan als je de laatste dag nog zoveel goeie wil toont om bijlessen te nemen.

Taplow: Nou, daar ben ik niet zo zeker van, meneer. Als het nou een andere leraar was, die zou je in zo’n geval niet durven laten zakken, al was het alleen maar omdat het een slechte reclame voor ‘m zelf zou zijn. Maar dat soort overwegingen geldt niet voor de Kruk, eh… meneer Crocker-Harris. Gisteren vroeg ik ‘m op de man af of ik over was en weet u wat ie zei?

Hunter: Nee. Wat dan?

Taplow: (imiteert Crocker-Harris) “Beste Taplow, ik heb je precies gegeven wat je verdient (Hunter lacht), niets minder en stellig ook niets meer.” Ah, ‘k geloof vast, meneer, dat ik op z’n puntenlijst naar beneden ben gegaan in plaats van naar boven, juist omdat ik extra werk heb willen doen. Die man is gewoon niet menselijk meer! Oh..., neem me niet kwalijk, meneer... Ben ik... te ver gegaan?

Hunter: Ja, veel te ver.

Taplow: ‘t Spijt me, meneer. Ik wist niet meer wat ik zei.

Hunter: Blijkbaar niet, nee. Eh... Taplow?

Taplow: Ja, meneer?

Hunter: Wat zei meneer Crocker-Harris ook weer precies? Zeg het nog ‘ns een keer, wil je?

Taplow: (kucht) “Beste Taplow, ik heb je precies gegeven wat je verdient, niets minder en stellig ook niet meer.”

Hunter: (lacht)  ‘t Lijkt niets op ‘m. Ja. En lees nou verder je Aischylos maar en hou je stil, mm?

Taplow: (lachje) Aischylos!...

Hunter: Eh… luister ‘ns, hoe laat verwachtte meneer Crocker-Harris je eigenlijk?

Taplow: Half zeven, meneer.

Hunter: Zo? Dan is ie al een tien minuten te laat. Waarom smeer je ‘m niet? Voor het eten kan je nog best een partijtje spelen.

Taplow: ‘m Smeren? O nee, meneer, dat zou ik niet durven! Hij zou me waarschijnlijk tot het andere eind van de wereld achterna zitten!

Hunter: ‘k Moet zeggen dat ik ‘m benijd om de manier waarop ie bij jullie d’r de wind onder heeft. Jullie schijnen allemaal als de dood voor ‘m te zijn. Hoe lapt ie ‘m dat? Slaat ie jullie of zo?

Taplow: Goeie genade, nee, meneer. Hij is geen sadist zoals sommige andere.

Hunter: U zegt?

Taplow: Een sadist, meneer. Een sadist is iemand die d’r genoegen in schept anderen pijn te doen.

Hunter: Zo? Maar wou jij zeggen dat sommige andere leraren wel eh…

Taplow: Jazeker, meneer. Natuurlijk zijn ze dat. Ho, ‘k zal geen namen noemen, maar u kent ze net zo goed als ik. Ik weet ook wel dat de meeste leraren ons nog steeds als… als kinderen beschouwen, en dat ze denken dat wij van dergelijke dingen niks begrijpen, maar verdorie nog aan toe, meneer... Ja, u bent heel anders. U... u bent jong, in vergelijking met de anderen tenminste, en u geeft Natuurlijke Historie, en bovendien maakte u propaganda voor Labour bij de laatste verkiezingen. U moet toch wel weten wat sadisme is.

Hunter: Huh, lieve hemel, waar gaat het naartoe met onze middelbare schooljeugd?

Taplow: Maar de Kruk is beslist geen sadist, meneer. Hij zou niet zo gevreesd zijn als ie het wel was, want dat zou tenminste bewijzen dat ie enig gevoel heeft. Maar dat heeft ie niet. Hij is helemaal verschrompeld van binnen, als een noot, en hij wil blijkbaar niet populair zijn. Gek eigenlijk, ik ken niet één leraar die d’r geen prijs op stelt populair te zijn.

Hunter: En ik ken niet één leerling die geen gebruik maakt van die zwakte.

Taplow: (lachje) Da’s nogal logisch, meneer. Maar bij de Kruk...

Hunter: Meneer Crocker-Harris...

Taplow: Meneer Crocker-Harris. Het gekke is dat ik ‘m ondanks alles toch mag, hè. Ik kan er niks aan doen. En soms denk ik dat ie het merkt, en dan schijnt ie nog verder te verschrompelen.

Hunter: Nou overdrijf je toch beslist, Taplow.

Taplow: Nee, meneer, echt niet! Gisteren bijvoorbeeld... gisteren maakte ie in de klas weer één van z’n bekende klassieke grapjes in ‘t Latijn. Ha, natuurlijk lachte niemand erom, want niemand begreep het. Ik ook niet. Maar ik had wel begrepen dat ie ‘t als grappig had bedoeld, en dus lachte ik maar. Ha, niet om te likken, hoor, meneer, echt niet, alleen maar uit beleefdheid, en omdat ik het sneu vond dat niemand lachte. Nou weet ik niet meer precies wat het grapje was, maar laten we aannemen dat het was “Benedictus, benedictatur, benedictine.” Nou... moet u lachen, meneer.

Hunter: (lacht)

Taplow: Goed. Nou, en toen zei die: “Taplow, je lacht om een kleine woordspeling, zag ik. Ik moet bekennen dat ik zeer gevleid ben over je vorderingen in het Latijn die je in staat stellen om zo snel te begrijpen wat de rest van de klas niet heeft begrepen. (Hunter lacht) Misschien wil je nu zo vriendelijk zijn het uit te leggen, zodat ook zij deel kunnen hebben aan je vrolijkheid? Kom, Taplow, wees niet zo egoïstisch om een goeie grap voor jezelf te houden. Vertel de anderen...” (geluid van een deur) O, lieve hemel, daar is mevrouw Crocker-Harris!

Hunter: O, hello, Millie.

Millie Crocker-Harris: Hello, Frank. ‘k Ben zo terug. (gaat weer buiten)

Taplow: Denkt u dat ze ’t gehoord heeft?

Hunter: Welnee.

Taplow: Ha, ‘k geloof vast van wel. Ze stond er al een hele tijd. Als ze het werkelijk gehoord heeft en ze vertelt het aan meneer Crocker-Harris, dan kan ik wel naar m’n overgang fluiten.

Hunter: Onzin.

Millie: (komt weer binnen) Wacht je op m’n man, Taplow?

Taplow: Ja, mevrouw.

Millie: O, hij is bij de administrateur. Hij kan nog wel een hele tijd wegblijven. Ik zou maar weggaan als ik jou was.

Taplow: Ja, maar hij heeft me speciaal hier laten komen.

Millie: (lacht) Nou, waarom ga je dan niet een eindje wandelen? Kom over een kwartiertje weer terug.

Taplow: En als hij dan in die tussentijd hier is?

Millie: (lacht) Nou, dan neem ik de schuld op me. Of weet je wat? Je kunt een boodschap voor ‘m doen. Laat dit recept bij de apotheek klaarmaken en breng het meteen mee.

Taplow: Ja, mevrouw.

Millie: En als je toch onderweg bent, haal dan maar een ijsje, bij Stewart. Hier heb je een halve shilling.

Taplow: O, dank u wel... (stilletjes tot Hunter) Zorgt u d’r voor dat ze niks zegt?

Hunter: All right!

Taplow: Dag, mevrouw!

Millie: Dag, Taplow... (hij verlaat de kamer) Lief van je dat je gekomen bent.

Hunter: O, dat heeft niets te betekenen.

Millie: Je blijft toch eten?

Hunter: Als ik mag.

Millie: Als je mag... (lachje) Geef me een sigaret.

Hunter: Alsjeblieft.

Millie: Dank je. (steekt ze op) O, je hebt die koker nog niet weggegeven, zie ik.

Hunter: Dacht je dan dat ik dat zou doen?

Millie: Om eerlijk te zijn, ja. Gelukkig is ‘t een specifiek mannelijke koker. (lachje) ‘k Denk niet dat één van je vriendinnetjes ‘m zou willen hebben.

Hunter: Doe niet zo onzinnig, Millie.

Millie: Waar ben je de hele week geweest?

Hunter: O, proefwerk nagekeken, rapporten gemaakt en ingevuld. Je weet hoe het gaat aan ‘t eind van ‘t jaar.

Millie: Ja, ik weet hoe het gaat aan het eind van het jaar. Maar zelfs Andrew is erin geslaagd zich deze week een paar uur vrij te maken om mensen goeiedag te zeggen.

Hunter: Ik heb het werkelijk beestachtig druk gehad. En bovendien kom ik toch bij jullie in Bradford logeren.

Millie: Jawel, maar dat duurt nog een maand. Andrew begint z’n nieuwe baan pas in september. Dat was één van de dingen die ik je moest vertellen.

Hunter: O... Ja, ik wilde de maand september eigenlijk in Devonshire doorbrengen.

Millie: Bij wie?

Hunter: Familie.

Millie: Maar je zou toch eerder kunnen gaan, niet? Ga in augustus.

Hunter: Nee... nee, ik geloof dat dat te lastig is.

Millie: Nou, kom dan bij mij in augustus.

Hunter: Ja, maar dan is Andrew er toch!

Millie: Ja...

Hunter: Ja, misschien kan ik het toch nog wel zo regelen dat ik in september kom.

Millie: Dat zou inderdaad voor alle partijen het beste zijn, behalve dat ik je dan in zes weken niet zou zien.

Hunter: Daar kom je wel overheen.

Millie: O ja, dat denk ik ook wel, maar niet zo gemakkelijk als jij. (schamper lachje) Veel zelfrespect schijn ik niet meer te hebben, hè? (lachje) O, Frank, lieveling, ik... ik hou ook zoveel van je. Toe, geef me een kus... (lacht) Ben je nerveus?

Hunter: Ja, dat komt door dat scherm daar bij de deur. Je kunt nooit weten of er niet iemand binnenkomt.

Millie: O ja. Ja, dat is ook zo... Wat waren Taplow en jij eigenlijk aan het doen, toen ik binnenkwam? Maakten jullie m’n man belachelijk?

Hunter: Ja. ‘t Spijt me.

Millie: ‘t Was een prima imitatie. ‘k Zal ‘m vragen of ie het voor mij ook ‘ns doet. Da’s anders niet aardig van jou om ‘m aan te moedigen.

Hunter: Nee, ik weet het.

Millie: Slecht voor de discipline.

Hunter: Precies! ‘t Is trouwens ook niet goed om te amicaal met de leerlingen om te gaan. Lieve hemel, wat is het gemakkelijk om populair te zijn. Ik ben pas drie jaar hier, maar ik hang al op en top de populaire leraar uit, en als je eenmaal die naam hebt, raak je ’m nooit meer kwijt. Waarom kunnen we niet gewoon met de jongens omgaan?

Millie: Dat zouden ze waarschijnlijk niet eens prettig vinden.

Hunter: Ik geloof dat de moeilijkheid is dat we allemaal te bang voor ze zijn. Of je wordt gedwongen een houding aan te nemen van quasi hartelijke jovialiteit, zoals ik, of je zoekt je toevlucht in die gevoelloze kleinzinnige tirannie die je echtgenoot gebruikt om zich tegen de leerlingen van 5A te beschermen.

Millie: Hij zou nooit populair kunnen zijn, wat ie ook doet.

Hunter: Nee, waarschijnlijk niet. Hij had ook eigenlijk nooit leraar mogen worden. Waarom heeft ie het gedaan?

Millie: Hij zei dat het z’n roeping was.

Hunter: Mm.

Millie: Hij was ervan overtuigd dat ie als leraar een groot succes zou zijn, vooral toen ie al dadelijk aan ‘t begin deze baan kreeg. (schamper lachje) Wat heeft ie ervan gemaakt?

Hunter: Jij had dat nooit mogen toestaan.

Millie: Nou, kon ik dan weten dat het een mislukking zou worden? Hij had nota bene zelf nog ‘ns een school willen openen en rector worden.

Hunter: (lachje) Kruk als een rector! ‘k Moet er niet aan denken.

Millie: Tja. Ja. Achteraf beschouwd is het om te lachen, als ‘t niet zo treurig zou zijn. Maar toch, hij is niet altijd de Kruk geweest, weet je. In het begin had ie veel meer pit. Tenminste, dat vond ik. (lachje) Maar ja... laten we d’r niet meer over praten. ‘k Word er ziek van.

Hunter: ‘k Heb medelijden met ‘m.

Millie: Hij heeft geen medelijden met zichzelf, dus waarom zou je ‘t me hem wel moeten hebben? Je zou voor mij medelijden moeten voelen.

Hunter: Ja, dat doe ik ook.

Millie: Ja, bewijs het dan! Toe, geef me nog een kus, Frank. Lieverd...

Hunter: Nee, nee, laat dat nou, dadelijk komt er iemand binnen! Eh… wat heb jij allemaal gedaan vandaag, hè?

Millie: O, visites, bij leraarsvrouwen. Hartelijk afscheid genomen.

Hunter: (lachje)

Millie: ‘k Heb er vandaag twaalf afgewerkt, en voor morgen staan d’r nog zeven op m’n lijstje.

Hunter: Arme stakker. ‘k Benijd je niet.

Millie: O, die vrouwen van de interne leraren zijn de ergste. Allemaal zo verduiveld vriendelijk neerbuigend. (lachje) Je had Betty Carstairs ‘ns moeten horen! “O, lieverd, wat ontzettend sneu voor jullie allebei, dat je man juist nu die hartaanval moest krijgen, net op het ogenblik dat jullie een huis toegewezen zouden krijgen als ie had kunnen blijven. Ik... ik bedoel, hij is tenslotte veel langer hier dan mijn Arthur, en ze hadden jouw man met geen mogelijkheid meer kunnen passeren.”

Hunter: Ik heb een kwalificatie voor Betty Carstairs die ik liever niet gebruik in het bijzijn van een dame.

Millie: Mm... hoe dan ook, zij heeft een oogje op jou.

Hunter: Betty Carstairs!? Wat een kletskoek.

Millie: O nee, toch niet. ‘k Zag je op het concert. Denk maar niet dat ik je niet gezien heb.

Hunter: Ja, maar Millie, ik kan die vrouw niet luchten!

Millie: O nee?... Wat deed je dan in d’r loge, bij de Lord’s?

Hunter: Carstairs inviteerde me. Ik heb het geaccepteerd, omdat het een uitstekende plaats was om de match te zien.

Millie: O, ja, dat zeker. (lachje) Heel wat beter dan de tweede rang.

Hunter: O, lieve hemel!

Millie: Nou... ‘t is al goed, lieverd. Je hoeft geen excuses te maken. We hebben jouw plaats nog aan iemand anders kunnen overdoen.

Hunter: Het... spijt me werkelijk verschrikkelijk.

Millie: Mm... ‘t doet er niet toe. Ja, wij konden ons geen logeplaats veroorloven.

Hunter: Dat heeft er niets mee te maken! Je weet dat het er niets mee te maken heeft. Het kom alleen maar omdat... Nou ja, m’n hemel... Ik was het totaal vergeten.

Millie: Een invitatie van de Carstairs was je niet vergeten.

Hunter: Millie, doe nou niet zo gek.

Millie: Jij bent degene die gek doet. Frank, heb jij wel ‘ns van iemand gehouden, echt gehouden? Ik... ik… ik weet dat je niet van mij houdt, maar je hebt toch wel ‘ns iemand anders liefgehad? Besef je dan niet hoe je iemand die van jou houdt kunt martelen door te doen zoals jij doet?

Hunter: Ik heb je immers al gezegd dat het me spijt. Ik weet werkelijk niet wat ik nog meer moet zeggen.

Millie: Waarom zeg je de waarheid niet?

Hunter: De waarheid is dat ik het totaal vergeten was!

Millie: De waarheid is dat je iets beters te doen had. Waarom zeg je dat niet?

Hunter: Goed, goed! Geloof dat dan maar! Dat is nou toevallig een leugen, maar geloof het dan maar en hou er verder in ‘s hemelsnaam over op.

Millie: Trek jij je dan in ‘s hemelsnaam een beetje meer van mij aan. Denk je soms dat het voor mij prettig is om te geloven dat je me hebt laten zitten omdat je ‘t vergeten was? Denk je dat zoiets me niet veel meer pijn doet? Verdorie! En ik was zo vast van plan om d’r niets over te zeggen. Waarom doe ik het dan toch? O, Frank, zeg mij één ding: zeg me alsjeblieft dat je me niet in de steek laat. Da’s ’t enige wat ik wil horen.

Hunter: Ik kom naar Bradford.

Millie: Als je niet zou komen, dan geloof ik dat ik mezelf iets aan zou doen.

Hunter: Ik kom naar Bradford, Millie! (deur wordt geopend) O, goeienavond, meneer Crocker-Harris.

Andrew Crocker-Harris: Goedenavond, Hunter. Millie, is Taplow d’r nog niet?

Millie: ‘k Heb ‘m naar de apotheek gestuurd met je recept.

Andrew: Welk recept?

Millie: Je hartdruppels. Herinner je je niet meer? Vanmorgen zei je dat ze op waren.

Andrew: Natuurlijk herinner ik me dat, lieve, maar het was toch niet nodig om Taplow te sturen? Als je de apotheek had opgebeld, hadden ze ze kunnen laten bezorgen. Ze kennen het recept. Nu is Taplow te laat en ik heb toch al zo weinig tijd voor ‘m. Erg aardig van je om even aan te komen, Hunter, maar Millie had je moeten waarschuwen dat ik een leerling verwacht om nog wat door te nemen, en...

Millie: Hij blijft eten, Andrew.

Andrew: Prachtig. Dan zie ik tenminste nog wat van je. Maar je wil me zeker wel excuseren als Taplow straks terugkomt.

Hunter: Ja, maar natuurlijk. Ik verdwijn meteen als u liever... Ik bedoel, als u het druk heeft, dan...

Andrew: Nee nee nee nee nee, dat is niet nodig. Ga zitten, alsjeblieft. Wil je roken? Ik rook nooit, zoals je weet, maar Millie wel. Millie, geef onze gast toch een sigaret.

Millie: (lachje) ‘t Spijt me, maar ik heb er geen één meer. ‘k Heb al bij hem moeten klaplopen.

Hunter: Eh… wil je er nog een?

Millie: Graag... Dank je.

Andrew: We hadden je eigenlijk bij Lord’s verwacht, Hunter.

Hunter: Hè? O ja, het spijt me ontzettend, maar het...

Millie: Hij was het vergeten, Andrew, verbeeld je.

Andrew: Vergeten...

Hunter: Het was zo onvergeeflijk lomp van me. Ik... ik weet werkelijk niet hoe ik me moet verontschuldigen.

Andrew: O, alsjeblieft, Hunter, alsjeblieft, da’s heus niet nodig. We zijn d’r gelukkig nog tijdig in geslaagd jouw plaats over te doen aan een zekere Dr. Lambert, die helaas de kleuren droeg van de tegenpartij, maar die overigens een vrij sympathiek mens was. Jij mocht ‘m ook wel, is het niet, Millie?

Millie: Ja, erg. ‘t Was een schat van een man.

Andrew: Een heel vriendelijke ouwe heer, ja. Heb je al thee gehad?

Hunter: Ja, dank u wel.

Andrew: Mag ik je dan misschien iets anders aanbieden?

Hunter: Nee nee nee nee, heus niet, doet u geen moeite.

Andrew: Interesseert je de nieuwe lesrooster die ik voor het volgend jaar heb samengesteld?

Hunter: Jazeker... Nee maar, dat... dat is een prachtig stuk werk! Ik heb nooit geweten dat u onze lesrooster samenstelde.

Andrew: O nee? Dat doe ik al vijftien jaar lang. Maar ja, ze worden natuurlijk gestencild met de handtekening van de rector d’r op. Laat ‘ns kijken. Wat heb jij? Natuurlijke Historie, natuurkunde en scheikunde. Juist, ja, dat is dus 5B. 5B, ja, hier heb je het.

Hunter: Juist, ja.

Andrew: Ja, dit is natuurlijk het algemeen overzicht, maar de specificatie vind je aan de achterkant, onder verschillende hoofden.

Hunter: O ja.

Andrew: Hier... Da’s een nieuw idee van mij. Millie, het zal jou ook wel interesseren.

Millie: Je weet dat ik het stomvervelend vind.

Hunter: (kucht)

Andrew: Millie begrijpt niets van dat soort dingen. Nu moet je hier ‘ns kijken: hier kan je de natuurwetenschappen van 5B volgen voor iedere dag van de week.

Hunter: Huh, dat is fantastisch!

Andrew: Dank je. Het heeft in ieder geval de verdienste dat het aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, zou ik zeggen.

Hunter: Ik weet niet wat we zonder u moeten beginnen.

Andrew: Ze zullen een ander vinden, veronderstel ik.

Hunter: Wat is het eigenlijk voor een school waar u nu naartoe gaat?

Andrew: Heeft Millie je dat nog niet verteld?

Hunter: Ja, ze zei dat het een school was voor achterlijke... een… een bijzondere school voor...

Andrew: Een school voor leerlingen die niet begiftigd zijn met een uitzonderlijk stel hersens en die dus bijgewerkt moeten worden.

Hunter: Juist, ja.

Andrew: Een particuliere school, om het zacht uit te drukken. Een jaargenoot van mij uit Oxford is de directeur. Het werk zal daar niet zo veeleisend zijn als hier, en de dokter is dan ook van mening dat ik het aan zal kunnen zonder gevaar voor mijn gezondheid.

Hunter: Dat is het ergste wat u kon overkomen. Het spijt me ontzettend voor u.

Andrew: Beste kerel, dat is helemaal niet nodig. Om u de waarheid te zeggen verheug ik mij op de... verandering. (er wordt geklopt) Binnen.

Taplow: (komt binnen) Hier... hier zijn uw medicijnen, meneer.

Andrew: Ah, Taplow. Mooi. Je hebt hard gelopen, zie ik?

Taplow: Ja, meneer.

Andrew: Er waren zeker veel mensen voor je in de apotheek?

Taplow: Ja, meneer.

Andrew: En zeker nog meer in de ijssalon.

Taplow: Ja, meneer. Ik bedoel, eh... nee meneer... Ik bedoel, ja meneer.

Millie: Je was zelf te laat, Andrew.

Andrew: Dat is zo, en daarvoor vraag ik excuus, Taplow.

Taplow: O, dat hoeft niet, meneer.

Andrew: Gelukkig hebben we nog een uur voor het eten, en dus er is niet veel verloren.

Millie: Ik ga even naar de keuken.

Andrew: Taplow is zeer verlangend om van mij z’n overgang te krijgen naar jouw klas, Hunter, zodat ie de rest van z’n schooltijd kan gaan doorbrengen tussen de kolven, retorten en bunsenbranders van 5B.

Hunter: Werkelijk? En krijgt ie die?

Andrew: Krijgt ie wat?

Hunter: Z’n overgang.

Andrew: Hij krijgt van mij wat ie verdient. Niets minder, maar zeker ook niets meer.

Hunter: Juist, ja. Nou eh… tot straks. (verlaat de kamer)

Andrew: Ga zitten, Taplow. Bladzijde 41. Vers 1399. Begin. Ja...

Taplow: (kucht) “Koor. Wij - zijn - verbaasd om -”

Andrew: “Staan verwonderd over.”

Taplow: “Wij staan verwonderd over - uw taal zo overmoedig”.  O, nee. “Wij staan er verwonderd over dat u -”

Andrew: “Gij”

Taplow: “Dat gij kan -”

Andrew: “Kunt.”

Taplow: “zo overmoedig spreken”.

Andrew: “Dat gij zulk een uitdagende redevoering kunt houden.”

Taplow: “Dat gij zulk een uitdagende redevoering kunt houden bij - bij het bloedige lijk van uw echtgenoot dat ge hebt vermoord.”

Andrew: “Die ge hebt”... Taplow, ik ben genoodzaakt aan te nemen dat jouw tekst sterk verschilt van de mijne.

Taplow: Nee, meneer.

Andrew: Dat is dan vreemd, want bij mij luidt die regel: “Hetis toiond ep andri compadzeis logon.” Hoe ijverig ik ook zoek, ik kan niets vinden over “bloedig”, over “lijk”, en over “vermoord hebt”. Ik vind alleen maar het woord “echtgenoot”.

Taplow: Ja, meneer, dat is zo.

Andrew: Waarom vind jij dan woorden uit die er helemaal niet staan?

Taplow: Ik vond dat het beter klonk, meneer. Meer opwindend. Tenslotte vermoordt ze toch haar echtgenoot, niet? Ze is net gevonden met het dode lichaam van haar man, en Cassandra wentelt zich in het bloed, en...

Andrew: Ik ben zeer verheugd, Taplow, hieruit te mogen concluderen dat de meer bloedige aspecten van het drama een grote aantrekkingskracht op jou hebben, maar tot mijn spijt ben ik genoodzaakt je eraan te herinneren dat je verondersteld wordt Grieks te vertalen, en niet samen te werken met Aischylos.

Taplow: Natuurlijk niet, meneer. Maar dat is toch het recht van de vertaler, meneer. Ik... ik bedoel, ik heb niks verkeerds gezegd, ik heb er alleen maar wat aan toegevoegd. Ja, tenslotte is het een toneelstuk, en niet alleen maar een Griekse vertaling.

Andrew: Als ik het nog niet wist, dan zou ik nu uit je manier van spreken kunnen opmaken dat het einde van het schooljaar in zicht is. Ik ontken niet dat de Agamemnon een toneelstuk is. Het is misschien wel het sterkste toneelstuk dat ooit werd geschreven.

Taplow: Zouden veel jongens uit de klas dat ook vinden?... ‘t Spijt me, meneer... Zal ik doorgaan?... Zal ik doorgaan, meneer?

Andrew: Toen ik nog heel jong was, Taplow, slechts twee jaar ouder dan jij nu, heb ik voor mijn eigen plezier een vertaling gemaakt van de Agamemnon, een zeer vrije vertaling, herinner ik mij nu, op rijm.

Taplow: De hele Agamemnon op rijm? Oei, dat was een heel werk, meneer!

Andrew: Dat was inderdaad een heel werk, maar ik vond er een grote bevrediging in. Het toneelstuk had als stuk zo’n diepe indruk op mij gemaakt dat ik op de een of andere manier die emotie wilde overbrengen, hoe onvolmaakt ook, op anderen. Ik was ervan overtuigd dat het een mooi werk was geworden, bijna nog mooier dan het origineel.

Taplow: Is het uitgegeven, meneer?

Andrew: Nee. Nee, ik heb het niet afgemaakt. Gisteren, toen ik mijn papieren inpakte, heb ik naar het manuscript gezocht, maar ik kon het niet meer vinden. Ik ben bang dat het verloren is gegaan, zoals zoveel goeie dingen. Voorgoed verloren...

Taplow: Da’s pech, meneer. Zal ik doorgaan, meneer?

Andrew: Nee, begin nog eens bij het begin, en doe het nu goed.

Taplow: (kucht) “Dat gij zulk een uitdagende redevoering kunt houden over uw echtgenoot.”

Andrew: Goed. En wil je nu zo vriendelijk zijn het nog eens over  te doen, maar dan zonder die vreemde grimassen die je zo-even meende tentoon te moeten spreiden.

Millie: (opent de deur) De rector komt hier het pad op. Zeg ‘m dat ’k niet thuis ben. De vispastei staat nog niet in de oven. (sluit de deur)

Taplow: Ik geloof dat het maar beter is als ik nu wegga, meneer. Ik bedoel eh... ik wil niet te veel zijn.

Andrew: Tot nu toe weten we nog niet of ik het ben die de rector wenst te spreken. Er wonen nog meer mensen in dit gebouw. (er wordt geklopt) Binnen.

rector Frobisher: (opent de deur) Ah, Crocker-Harris! Je bent thuis, gelukkig! (komt binnen) Ik stoor toch niet, hoop ik?

Andrew: Ik heb inderdaad een leerling voor bijles.

Frobisher: Op de laatste dag voor de vakantie? Waar wijst dat op? Dat jij zeer nauwgezet bent? Of dat hij nogal achter is.

Andrew: Misschien op een combinatie van beide.

Frobisher: Juist, ja. Maar aangezien dit mijn enige kans is om je nog even te speken voor morgen, hoop ik dat je leerling de goedheid zal hebben ons te verontschuldigen.

Taplow: O, natuurlijk, rector, dat is in orde.

Andrew: Het spijt mij buitengewoon, Taplow. Wees zo goed je vader uit te leggen wat er is gebeurd, en zeg ‘m dat ik het geld voor dit extra uur zo spoedig mogelijk zal retourneren.

Taplow: Goed, meneer. Maar geeft u zich geen moeite, meneer, ik weet dat het in orde is. Dank u wel, meneer. Dag meneer! (verlaat de kamer)

Frobisher: Heb je de Gilberts al op bezoek gehad?

Andrew: De Gilberts, rector? Wie zijn dat?

Frobisher: Gilbert is jouw opvolger voor 5A. Hij is vandaag hier met zijn vrouw en, aangezien ze jouw flat willen overnemen, dacht ik dat ze meteen wel even konden komen kijken, mm? Als je er tenminste geen bezwaar tegen hebt.

Andrew: Natuurlijk niet.

Frobisher: Ik heb je al ‘ns over ‘m verteld, geloof ik. Hij is een briljante jongeman en heeft exceptioneel hoge onderscheidingen gewonnen in Oxford.

Andrew: Ja, dat herinner ik me, rector.

Frobisher: Niet zo hoog als jij destijds. De “Prijs voor Latijnse verzen” bijvoorbeeld, of de “Gainsford prijs” heeft hij niet gewonnen!

Andrew: Heeft hij dan misschien de “Latijnse Hertford”?

Frobisher: Evenmin. Heb jij die dan ook?

Andrew: Ja.

Frobisher: Nee maar, nee maar. Men is vaak geneigd te vergeten dat jij misschien de briljantste leraar in de klassieke talen bent die onze school ooit gehad heeft.

Andrew: Het is erg vriendelijk van u om dat te zeggen.

Frobisher: Ik bedoel dit natuurlijk in verband met al je andere werk, je fameuze lesrooster bijvoorbeeld, en niet te vergeten je zo lang gevoerde heroïsche strijd met de zwakke broeders van de geestdodende 5A.

Andrew: Ik geloof niet dat mijn geest gedood is in 5A, rector.

Frobisher: O, ik maakte natuurlijk maar een grapje.

Andrew: O. juist. Ja.

Frobisher: Is je... is je vrouw thuis?

Andrew: Eh... nee... Op het ogenblik niet.

Frobisher: Nou, ik zal in ieder geval morgen de gelegenheid nog hebben om afscheid van haar te nemen. Ik ben blij dat ’k je even alleen tref. Ik moet je even spreken over een eh... delicate aangelegenheid. Of liever, twee delicate aangelegenheden.

Andrew: Wilt u niet gaan zitten?

Frobisher: Ja, graag, dank je. Jij bent nu in totaal achttien jaar aan onze school verbonden geweest, nietwaar?

Andrew: Ja.

Frobisher: Het treft wel buitengewoon ongelukkig dat je genoodzaakt bent op zo’n betrekkelijk jonge leeftijd ontslag te nemen, vooral in verband met het feit dat je over enkele jaren in aanmerking zou zijn gekomen voor pensioen.

Andrew: Pensioen? U hebt dus besloten mij geen pensioen toe te  kennen.

Frobisher: Ik niet, beste kerel, ik sta hier buiten. Nee, het zijn de curatoren die helaas genoodzaakt waren die aanvraag op pensioen te weigeren. Ik heb je oppositie zo goed als ik kon uiteengezet en verdedigd, maar na rijp beraad hebben ze beslist dat er tot hun groot leedwezen geen termen aanwezig waren een uitzondering op de regel te maken.

Andrew: Maar ik meende... hm... mijn vrouw meende dat er al eens een uitzondering is gemaakt, een jaar of vijf geleden.

Frobisher: O, in dat geval met Buller bedoel je? Ja, dat is waar. Maar bij Buller waren de omstandigheden heel merkwaardig. Je weet toch dat ie destijds die blessure opliep toen ie in een voetbalwedstrijd voor onze school uitkwam?

Andrew: Ja, dat herinner ik mij.

Frobisher: En dat toen de curatoren een verzoekschrift ontvingen dat door de leerlingen van de school was opgesteld, en dat meer dan 500 namen bevatte van leraren, leerlingen en ouders.

Andrew: Ik zou zelf die lijst ook getekend hebben, maar bij  vergissing heeft men mij over het hoofd gezien destijds.

Frobisher: Prachtkerel hè, die Buller. Fijne vent. Het gaat ‘m best op het ogenblik, heb ik gehoord.

Andrew: ‘t Doet me plezier dat te horen.

Frobisher: Wat nu jouw positie betreft, die is natuurlijk net zo dringend. Waarschijnlijk zelfs nog dringender, want Buller was tenslotte heel wat jonger dan jij nu. Maar ongelukkig genoeg, regels zijn nu eenmaal regels, en daar kan niet om de haverklap inbreuk op worden gemaakt.

Andrew: Ik begrijp het...

Frobisher: O, ik wist toch dat je dat zou doen. Mag ik je nu een... tamelijk onbescheiden vraag stellen?

Andrew: Zeker.

Frobisher: Ik meen te weten dat je privé-middelen hebt.

Andrew: Mijn vrouw heeft wat geld.

Frobisher: Juist, ja. Je vrouw heeft me meermalen iets verteld over haar familierelaties. Ik heb daaruit begrepen dat haar vader een zaak heeft in eh... Bradford, is het niet?

Andrew: Inderdaad, hij heeft een herenmodezaak in de Passage.

Frobisher: Zo? De manier waarop je vrouw het me vertelde deed me veronderstellen dat het eh... iets meer was dan dat.

Andrew: Bij ons huwelijk heeft mijn schoonvader een regeling getroffen die mijn vrouw in het bezit stelt van 300 pond per jaar. Ikzelf heb niets. Is dat het antwoord op uw vraag, rector?

Frobisher: Mm? Eh… zeker, zeker, dat antwoord is duidelijk genoeg, dank u zeer... Nu iets anders. Die bijzondere school waar je naartoe gaat…

Andrew: Mijn salaris zal daar 200 pond bedragen.

Frobisher: Zo. Met kost en inwoning, natuurlijk?

Andrew: Voor acht maanden van het jaar, tenminste.

Frobisher: Ja... Ja, dat weet ik, dat eh... dat weet ik, ja. Mm. We hebben natuurlijk nog altijd het Schoolfonds voor Behoeftigen…

Andrew: Van behoeftigheid is geen sprake, rector.

Frobisher: Ik ben blij dat je d’r zo tegenover staat, maar ik moet bekennen dat ik gehoopt had dat je niet zo krap in je financiën zou zitten. De opmerkingen van je vrouw hadden me namelijk de indruk gegeven dat...

Andrew: Ik ontken natuurlijk niet dat een pensioen mij zeer welkom zou zijn, rector, maar ik zie geen reden om in te gaan tegen de beslissing van de curatoren. Wat is die andere delicate kwestie die u met mij wilde bespreken?

Frobisher: Wel, die betreft de organisatie van de prijsuitreiking morgen. Je bent toch bereid enkele afscheidswoorden te spreken, niet?

Andrew: Ik dacht wel dat u mij dat zou vragen.

Frobisher: Natuurlijk, natuurlijk, dat wordt tenslotte altijd gedaan, en ik weet dat de jongens deze gewoonte appreciëren.

Andrew: Ik heb al enkele aantekeningen gemaakt over wat ik morgen zal gaan zeggen. Wilt u misschien...

Frobisher: Nee nee nee, nee nee nee, dat is heus niet nodig, ik vertrouw op je tact en je geestigheid. Ja, ik weet dat het voor jou een heel ontroerend moment zal zijn - hm, voor ons allemaal trouwens - maar ik ben er zeker van dat je inziet dat het beter is dergelijke gebeurtenissen niet te dramatisch te maken. Je weet uit ervaring dat die jongens weinig waardering hebben voor gevoeligheid.

Andrew: Dat weet ik, ja...

Frobisher: En daarom meende ik er goed aan te doen dat gedeelte van mijn redevoering waarin ik jou toespreek wat lichter, eh… laat ik zeggen wat grappiger te houden dan doorgaans bij dergelijke situaties het geval is.

Andrew: Ik begrijp u volkomen. Ik heb zelf ook een paar grapjes in mijn afscheidsrede verwerkt, één daarvan een woordspeling op het Latijnse “vale”, vaarwel, en “Wally” - dat is de naam van één van mijn luiste leerlingen - is, geloof ik, nogal gelukkig uitgevallen.

Frobisher: (lachje) Prachtig, prachtig, heel goed, dat eh… zal ‘t heel goed doen…

Andrew: Ik ben blij dat u d’r ook zo over denkt.

Frobisher: Juist... Nou is er nog een speciale gunst die ik van je zou willen vragen in verband me die ceremonie morgen. Ik ben ervan overtuigd dat ik geen vergeefs beroep op je zal doen. Fletcher, zoals je weet, gaat ook weg.

Andrew: Ja... Gaat ie niet naar de stad?

Frobisher: Precies. Nou weet ik wel dat Fletcher aanzienlijk jonger is dan jij, en bovendien is ie maar eh... vijf jaar hier geweest, maar zoals je weet heeft hij enorm veel gedaan voor ons cricketteam, werkelijk buitengewoon veel als je nagaat wat voor krukken we waren voor hij kwam.

Andrew: Aan hem hebben we te danken dat we dit jaar in Lord’s gewonnen hebben, nietwaar?

Frobisher: Zeker. Nou ben ik ervan overtuigd dat die jongens morgen de gelegenheid van zijn afscheidsrede zullen aangrijpen om een enorme demonstratie van hun dankbaarheid te geven. Het applaus zal wel minuten lang duren. Je weet hoe die jongens tegenover cricket staan. En nou waag ik het ernstig te betwijfelen of zelfs mijn autoriteit in staat zal zijn die demonstratie te bekorten. Nou zie je ongetwijfeld de pijnlijke situatie waarin ik mij bevind.

Andrew: Volkomen. U wilt eerst mij noemen en mij mijn rede laten houden voor u overgaat op Fletcher?

Frobisher: Juist. Het is nogal pijnlijk - en ik vind het zeer onaangenaam u dit te moeten vragen - maar ik doe het voor jou, en niet voor mezelf of voor Fletcher. Tenslotte moet men proberen in dergelijke gevallen een climax te bereiken.

Andrew: Ik ben het volkomen met u eens, rector. Ik zou niet graag een anticlimax willen zijn.

Frobisher: Begrijp me nou toch niet verkeerd, beste kerel. Je moet er vooral geen demonstratie tegen jou in zien, als de jongens Fletcher een minutenlange ovatie geven en jou een... nou je, misschien niet zo lange. Het heeft niets met de persoon te maken. Absoluut niets met de persoon als zodanig.

Andrew: Ik begrijp het.

Frobisher: Ik wist wel dat jij er ook zo over zou denken en ik kan je niet zeggen hoe dankbaar ik je ben, en hoe verstandig je houding is... Nou, dat is dan alles. Ik geloof dat het beter is als ik er nou maar vandoor ga, hè. Het is werkelijk een buitengewoon drukke dag voor me geweest, en voor jou ook, veronderstel ik?

Andrew: Ja.

Millie: (komt binnen) Nee maar, de rector! Wat aardig van u om even langs te komen.

Frobisher: Mevrouw Crocker-Harris, hoe maakt u het? Ik moet zeggen dat u er weer buitengewoon uitziet. Heeft iemand u wel ‘ns verteld, Crocker-Harris, dat u een zeer aantrekkelijke vrouw hebt?

Andrew: Al heel wat mensen, rector. Maar ook zonder dat weet ik het wel.

Millie: Kan ik u niet overhalen om even te blijven, rector? Een cocktail of misschien een sherry? We zien u eigenlijk zo zelden.

Frobisher: M’n lieve mevrouw, ik stond net op het punt om weg te gaan. Een nogal opgewonden ouderpaar wacht thuis op me... Maar u komt toch samen morgen bij ons dineren, nietwaar?

Millie: Maar natuurlijk. O, als u eens wist hoe ons daarop verheugen.

Frobisher: Hé, ik ben blij dat te horen. Laten we dan het droeve afscheid tot morgen uitstellen, hè? Au revoir, confrater, en nogmaals hartelijk dank. (maakt aanstalten om de kamer te verlaten)

Millie: Vergeet je medicijn niet in te nemen, lieveling.

Andrew: Nee...

Frobisher: Gelukkige zieke, om zo’n charmante verpleegster te hebben.

Millie: (lachje) Ik weet werkelijk niet wat ik op al uw complimentjes moet zeggen. Ik geloof haast dat u er niets van meent.

Frobisher: Ieder woord, dat verzeker ik u. Nou, tot morgen dus. Goedenavond! (gaat buiten)

Millie: Goedenavond, tot morgen… Nou... krijgen we ’t?

Andrew: Wat?

Millie: ‘t Pensioen natuurlijk. Krijgen we ’t?

Andrew: Nee.

Millie: M’n hemel, waarom niet?

Andrew: Het is tegen de regels.

Millie: En Buller dan? Die heeft het wel gekregen. Waarom Buller wel en jij niet?

Andrew: De curatoren waren bang een precedent te scheppen.

Millie: Psch! Gemene ouwe idioten. En wat heb jij gezegd? (schamper lachje) Niks natuurlijk, hè? Je zat daar maar en maakte waarschijnlijk de een of andere grap in het Latijn.

Andrew: Er was niet veel dat ik kon zeggen, noch in het Latijn, noch in een andere taal.

Millie: O nee? Nou, ik zou het ze wel gezegd hebben! Ik zou daar niet duimendraaiend gezeten hebben tegenover die ouwe gek van een rector. Maar ja, ik ben ook geen man, hè? En...? Wat verwachten ze dat je nu zult gaan doen? Leven van mijn geld, zeker?

Andrew: Daar is nooit sprake van geweest. Ik zal heel goed in staat zijn mijzelf te onderhouden.

Millie: Ja... Wat je zegt! Heb je bij onze huwelijksplechtigheid niet iets beloofd over het onderhouden van je vrouw? Mm? Ja toch, zeker?

Andrew: Ik zal mijn uiterste best doen wat opzij te leggen en als dat lukt, is het natuurlijk voor jou.

Millie: Dank je voor precies niks. Wat had die ouwe gek nog meer te vertellen?

Andrew: De rector? Hij wilde dat ik mijn afscheidsrede vóór die van Fletcher houd in plaats van daarna.

Millie: O, ja, dat wist ik.

Andrew: O... wist je dat?

Millie: Ja, hij heeft het me al een week geleden gevraagd. Ik heb ‘m gezegd dat ze hun gang wel gaan konden. ‘k Wist dat het jou toch niets kon schelen. En zolang er geen mevrouw Fletcher is om mij belachelijk te maken, zal ‘t mij een zorg zijn. (er wordt geklopt) Eh… binnen?

Peter Gilbert: (opent de deur) Meneer Crocker-Harris?

Andrew: Ja. Ach, u bent zeker meneer en mevrouw Gilbert? De rector zei al dat we u konden verwachten.

Mrs. Gilbert: Ik hoop werkelijk dat we niet storen.

Andrew: In het geheel niet. Dit is mijn vrouw.

Mrs. Gilbert: Hoe maakt u het?

Andrew: De heer en mevrouw Gilbert komen hier wonen, lieve.

Millie: Ach, werkelijk? Erg prettig om u te ontmoeten.

Gilbert: Hoe maakt u het? We zullen u heus maar een ogenblikje ophouden. M’n vrouw meende dat u het waarschijnlijk niet erg zult vinden als we ons toekomstige home even kwamen bezichtigen, nu we toch hier zijn.

Mrs. Gilbert: Wat een prachtige kamer is dit!

Millie: Vindt u?

Mrs. Gilbert: En wat heeft u het hier leuk ingericht!

Millie: Meent u het werkelijk? (lachje) Nou, het is nou niet precies zo leuk als ik me dat in het begin had voorgesteld, maar... ja, als leraarsvrouw heb je ook aan andere dingen te denken dan aan gordijnen en meubelbekleding. Aan jongens met vuile schoenen, bijvoorbeeld, of een echtgenoot met een lekkende vulpen. (lacht)

Mrs. Gilbert: Daar heb ik natuurlijk nog geen ervaring mee, ik ben nog niet zo erg lang leraarsvrouw, ziet u.

Gilbert: Niet opsnijden, lieveling, jij bent tot nu toe nog helemaal geen leraarsvrouw geweest.

Mrs. Gilbert: Wel waar! Twee maanden. Je was leraar toen we trouwden.

Gilbert: Voorbereidende school telt niet.

Millie: Ach, bent u pas twee maanden getrouwd?

Mrs. Gilbert: Twee maanden en zestien dagen.

Gilbert: Zeventien.

Mrs. Gilbert: (lachje)

Millie: Ach, Andrew, liefste, hoor je dat? Ze zij pas twee maanden getrouwd. (lachje)

Andrew: Werkelijk? Zo kort nog maar?

Mrs. Gilbert: O, kijk, lieverd! Een tuin! Die is toch van u?

Millie: Ja ja, die is van ons. Nou, veel bijzonders is het niet, maar mijn man heeft er erg veel plezier in. Hij werkt dikwijls buiten. Is ‘t niet, lieveling?

Andrew: Inderdaad, ja. ‘t Is erg prettig.

Millie: Zo. Zal ik u nu even de rest van de flat laten zien? ‘t Is overal nogal rommelig hoor, maar, dat moet u me maar vergeven.

Mrs. Gilbert: Natuurlijk.

Millie: Vooral de keuken ziet er ontzettend uit, ik ben net aan ‘t koken.

Mrs. Gilbert: O, kookt u zelf?

Millie: Ja, dat moet wel. De laatste vijf jaar hebben we geen hulp meer.

Mrs. Gilbert: O, maar dat is geweldig. Als ik eraan denk dat ik het voor Peter zal moeten doen, krijg ik het al benauwd.

Millie: (lacht)

Mrs. Gilbert: Ik ben ervan overtuigd dat m’n eerst maaltijd ons huwelijk totaal zal bederven.

Gilbert: Heel waarschijnlijk… (lachje)

Millie: Ach, deze tijd schijnen we nu eenmaal dingen te moeten doen waarvoor we eigenlijk niet zijn opgevoed. (ze gaan buiten)

Andrew: Had u de flat ook niet even willen zien?

Gilbert: Nee, dank u, dat laat ik liever aan m’n vrouw over. Zij is de baas in dat soort dingen.

Andrew: Mm.

Gilbert: Eh... om u de waarheid te zeggen, zou ik van u graag het een en ander willen horen over 5A, m’n toekomstige klas.

Andrew: Wat zou u willen weten?

Gilbert: Wel, meneer, de zaak is... Eigenlijk ben ik als de dood.

Andrew: Ik geloof niet dat dat nodig is... Mag ik u een glas sherry aanbieden?

Gilbert: Graag.

Andrew: De leeftijd van de jongens in uw klas is eh… vijftien, zestien. ’t Is niet zo moeilijk orde onder ze te houden... Alstublieft.

Gilbert: Dank u... De rector vertelde me dat u ze met ijzeren vuist regeerde. Hij noemde u de Himmler van 5A.

Andrew: De Himmler... van 5A...? Dat is overdreven. Ik hoop... dat dat overdreven is... De Himmler van 5A...

Gilbert: Eh... hij bedoelde natuurlijk dat uw discipline zo uitstekend is. ‘k Moet zeggen dat ik daar een geweldige bewondering voor heb. Ik kan onder de elfjarigen niet eens orde houden. ‘k Vraag me daarom met angst en beven wat ik ervan terecht zal brengen met vijftien- en zestienjarigen.

Andrew: Dat valt allemaal mee. Het zijn geen nare jongens. Ja, soms een beetje ruw en ongevoelig misschien, maar... niet vervelend. De Himmler van 5A... Tjonge...

Gilbert: Ik had dat beter niet kunnen zeggen. Het is, geloof ik, een nogal tactloze opmerking van me geweest.

Andrew: O nee, werkelijk niet. Gaat u toch zitten.

Gilbert: Graag. Dank u.

Andrew: Van het eerste ogenblik af heb ik geweten dat ik er niet de slag van had mij populair te maken bij de jongens. Maar dat hebt u wel.

Gilbert: Denkt u dat heus?

Andrew: Ik ben er zeker van. ‘t Is trouwens geen eigenschap waar u al te veel waarde aan moet hechten. Te veel ervan kan vaak net zo verkeerd zijn als te weinig. Dat zult u wel merken. En... ja, neemt u mij niet kwalijk als ik hier een beetje de schoolmeester zit uit te hangen...

Gilbert: Integendeel. ‘t Is mijn bedoeling er iets van te leren.

Andrew: Ik kan u alleen maar iets leren uit mijn eigen praktijk. Kijk, een jaar of twee drie heb ik werkelijk erg mijn best gedaan om iets op de jongens over te brengen van de vreugde die ikzelf onderging bij het lezen van de klassieken. En daar ben ik natuurlijk in 999 van de 1000 gevallen niet in geslaagd. Maar zelfs één enkele uitzondering kan iemand verzoenen, meer dan verzoenen, met alle mislukkingen van de wereld. En nu en dan -  om u de waarheid te zeggen komt zoiets hoogst zelden voor - maar nu en dan trof ik zo’n uitzondering aan. Dat was dan in de eerste jaren van mijn leraarschap...

Gilbert: Gaat u door, alstublieft.

Andrew: Het is ook in de eerste jaren geweest dat ik een gemakkelijk surrogaat heb gevonden voor populariteit. In de loop van de eerste jaren had ik me natuurlijk bepaalde uitdrukkingen en houdingen aangewend waarvan niemand die leraar is vrij blijft. En ik merkte dat de jongens daarom lachten. Daar was ik toen erg blij om en ik wakkerde het zelfs een beetje aan door een karikatuur van mezelf te maken. Onze verhouding werd daardoor een kameraadschappelijke. Zij hielden niet van mij als mens, maar zij vonden mij grappig als type. En je kunt jongens nog altijd meer bijbrengen met grapjes dan met ernst, hoewel ik toch heus niet zoveel gevoel voor humor had. Op die manier was ik in het begin werkelijk een succes als leraar, en... (kucht) Ik ben bang dat dit allemaal nogal persoonlijk wordt. Waarschijnlijk maak ik u zelfs in de war... Vergeet het maar. Ik ben ervan overtuigd dat u als leraar een groot succes zult zijn.

Gilbert: Ik geloof dat ik daarnet iets gezegd heb dat u erg heeft gekwetst. Ik hoop dat u me dat wilt vergeven. Geloof me, het spijt me heel erg.

Andrew: Dat is niet nodig. U hebt mij alleen maar verteld wat ikzelf had kunnen weten. Misschien heb ik het ook wel geweten, diep in mijn hart, en heb ik alleen niet de moed gehad het mijzelf te bekennen. Ik wist natuurlijk dat ik niet geliefd was. Nu weet ik bovendien dat ik beslist onsympathiek word gevonden. Ik had mij al vele jaren gerealiseerd dat de jongens opgehouden waren met om me te lachen. Ik weet alleen niet waarom ze me niet meer grappig vonden. Misschien was het mijn ziekte... Of nee... dat geloof ik toch niet. Het zat dieper. Het was geen ziekte van het lichaam, maar een ziekte van de ziel. Hoe het ook zij, ik kon me d’r niet meer druk over maken toen ik ontdekte dat ik als leraar een mislukking was geworden. En toch, dom genoeg heb ik nooit beseft dat ik werkelijk gevreesd werd. De Himmler van 5A... Ik veronderstel dat dat mijn grafschrift zal worden.

Gilbert: O meneer, ik...

Andrew: (lachje) Al slaan ze me dood, ik kan niet begrijpen waarom ik me zo laat gaan tegenover u, een totaal vreemde, terwijl ik al die jaren heb gezwegen. Misschien komt dat omdat mijn zeer onwaardige mantel binnenkort om uw schouders gelegd zal worden. Als dat zo is, kan ik u voorspellen dat u een groot succes zult zijn in 5A.

Gilbert: Dank u. Ik... ik zal er m’n uiterste best voor doen.

Andrew: Ik kan u helaas geen sigaret aanbieden. Ik rook nooit.

Gilbert: Da’s in orde, ik ook niet.

Millie: (komt weer binnen)U ziet dus dat het niet bewerkelijk is allemaal.

Mrs. Gilbert: Dank u wel, mevrouw.

Andrew: Ik hoop dat uw vrouw niet te veel moeilijkheden zal hebben met betrekking tot ons flatje.

Mrs. Gilbert: Geen enkele, dank u. O, Peter, verbeeld je: meneer en mevrouw Crocker-Harris hebben elkaar voor het eerst in de vakantie ontmoet in Lake District. Is dat niet toevallig?

Gilbert: Ja... eh... jazeker. Ook op een wandeltocht?

Millie: Nou, mijn man maakte toen een wandeltocht. Ik voel niets voor dergelijke dingen. (kucht) Nee, ik logeerde bij m’n oom, dat is Sir William Bartop, weet u, misschien hebt u wel ‘ns van ‘m gehoord. Die had destijds een huis gekocht bij Windermere, of… (lacht) Nou ja, huis, huis… ‘t Leek wel een kasteel, eigenlijk veel te groot voor een alleenwonend vrijgezel. Nou, Andrew belde op een dag aan en vroeg de butler om een glas water. Mijn oom heeft ‘m toen uitgenodigd op de thee. (lacht)

Mrs. Gilbert: Onze eerste ontmoeting was helaas niet zo romantisch.

Gilbert: Bij onze eerste kennismaking viel ze achterover

Mrs. Gilbert: Maar niet door de liefde op ‘t eerste gezicht. Nee, hij deed het met de draaideur van een hotel. (ze lachen) Natuurlijk maakte ie toen z’n excuses, en voor we ‘t wisten...

Gilbert: Liefste, ‘k ben ervan overtuigd dat de heer en mevrouw Crocker-Harris belangrijker dingen aan hun hoofd hebben dan te luisteren naar jouw gedetailleerd maar onjuist verhaal omtrent onze eerste ontmoeting. Zeg nou maar gerust dat ’k met je getrouwd ben om je geld en laten we ’t daarbij laten. Kom... we moeten gaan.

Mrs. Gilbert: Is ie niet vreselijk tegenover me, mevrouw Crocker-Harris?

Millie: Mannen hebben geen gevoel, lieve kind. Mijn man is net zo erg.

Mrs. Gilbert: Tot ziens, mevrouw Crocker-Harris.

Andrew: Tot ziens mevrouw Gilbert.

Mrs. Gilbert: Ik geloof dat uw idee wat de eetkamer betreft uitstekend is. Als we nu maar... (ze gaan buiten)

Gilbert: Nu dan... Tot ziens, meneer.

Andrew: Eh... dat vertrouwelijke gesprek, dat wij zo-even hadden, zult u natuurlijk voor uzelf houden, niet?

Gilbert: Ik zou ‘t vreselijk vinden als u dacht dat ik er met iemand over zou spreken.

Andrew: Dan is het goed. Het... het spijt mij dat ik mij een beetje heb laten gaan, ik weet werkelijk niet wat mij bezield heeft. Ik ben de laatste tijd niet erg goed geweest, ziet u? Nou, tot ziens, collega, en succes.

Gilbert: Dank u. En m’n beste wensen voor uw verdere carrière.

Andrew: Mijn verdere carrière... Ja. Dank u. (Gilbert verlaat de kamer)

Millie: (komt weer binnen)Aardig span.

Andrew: Ja...

Millie: Hij schijnt te hebben wat je als leraar nodig hebt... (lachje) ‘k Geloof zeker dat ie een succes zal worden.

Andrew: Precies… mijn gedachte.

Millie: En toch geloof ik niet dat deze baan veel mogelijkheden biedt voor een vlotte vent als hij.

Andrew: Ik dacht wel dat jij dat zou zeggen.

Millie: O, niet dat hij ooit weg zal gaan zonder pensioen, o nee... Altijd rozen op z’n pad en bij z’n afscheid applaus, tranen en... “Goodbye Mr. Chips!” (lachje)

Andrew: Waarschijnlijk... Ja.

Millie: Wat heb je?

Andrew: Niets.

Millie: Je bent toch niet van plan weer één van je hartaanvallen te krijgen, hoop ik, hè? Je ziet er uit als een geest.

Andrew: Ik voel mij... best.

Millie: O... Nou je moet het weten... Je hartdruppels staan daar als je ze nodig hebt. Ik moet naar de keuken. (verlaat de kamer)

Andrew: De Himmler... van 5A... (zucht - er wordt geklopt)

Andrew: Binnen. (deur wordt geopend) Ja, Taplow, wat is er?

Taplow: Niets, meneer.

Andrew: Wat bedoel je met niets?

Taplow: Ik eh... ik kwam alleen maar even terug om afscheid van u te nemen, meneer.

Andrew: O...

Taplow: Ik kreeg er daarnet geen gelegenheid toe, toen de rector hier was. Ik ben nogal overhaast weggegaan en... toen dacht ik eh... laat ik maar even teruggaan... om u het allerbeste te wensen, meneer.

Andrew: Dank je wel, Taplow. Dat is erg vriendelijk van je.

Taplow: Eh... ik dacht dat u hier wel belang in zou stellen, meneer.

Andrew: Wat is dat?

Taplow: Een metrische vertaling van de Agamemnon, meneer. De Browninguitgave. Misschien is ze niet erg veel waard. Ik heb er daarnet nog even in lopen lezen.

Andrew: Dat is... heel interessant, Taplow. (kucht) Ik ken deze vertaling natuurlijk. Hij is inderdaad niet vlekkeloos, maar ik geloof wel dat je ’m zult kunnen waarderen als je eenmaal gewend bent aan het metrum. Ik vind het aardig van je dat je ’m mij hebt laten zien.

Taplow: Hij is voor u, meneer.

Andrew: Wat bedoel je, voor mij?

Taplow: Nou, gewoon... voor u. Ik... ik heb er iets in geschreven, op ‘t schutblad.

Andrew: Heb... heb jij dat gekocht?

Taplow: Ja, meneer. Het was maar tweedehands.

Andrew: Voor mij? D-daar had jij je geld niet aan mogen uitgeven, Taplow.

Taplow: O, dat is in orde, meneer. ‘t Was heus niet zoveel, hoor. De prijs staat er toch niet mee in, hè, meneer?

Andrew: Nee. Alleen maar wat jij geschreven hebt. Anders niet.

Taplow: Fijn. Ik dacht dat u ‘m misschien zou willen hebben. Het spijt me dat u ‘m al heeft.

Andrew: Ik heb ‘m niet, Taplow. Misschien heb ik ‘m eens gehad, ik herinner mij dat niet meer. Maar zo heb ik ‘m zeker niet, met die opdracht van jou erin.

Taplow: Ho... Nou dan eh… dan komt het nog goed uit, meneer. Wat is er meneer? Heb ik de spiritus vergeten op eimenos?

Andrew: Nee nee nee, grammaticaal is het volkomen correct. Taplow, zou jij ‘ns zo vriendelijk willen zijn dat flesje even te pakken dat je daarnet gehaald hebt bij de apotheek, en er enkele druppels van in een glas te doen. Je vindt een glas in de badkamer.

Taplow: Zeker, meneer.

Andrew: De juiste dosering staat op het flesje. En een beetje water is voldoende.

Taplow: Ja, meneer, ik ben zo terug. (loopt naar de badkamer)

Andrew: (huilt)

Taplow: (komt weer binnen)Alstublieft, meneer.

Andrew: Dank je... (drinkt) Jij moet mij dit ogenblik van zwakte maar vergeven, Taplow. De waarheid is dat ik het de laatste tijd nogal... moeilijk heb gehad.

Taplow: Ja, meneer, ik begrijp het. (er wordt geklopt)

Andrew: (kucht) Ja, kom binnen?

Hunter: (komt binnen) O, neem me niet kwalijk, eh… ik dacht dat je al lang klaar zou zijn.

Andrew: Kom binnen, Hunter. Kom binnen. Het is in orde. Wij zijn al een hele tijd klaar, maar Taplow was zo vriendelijk even terug te komen om afscheid te nemen.

Hunter: Stoor ik werkelijk niet?

Andrew: Nee nee, heus niet. Hunter, je moet ‘ns even naar dit boekje kijken dat ik daarnet van Taplow heb gekregen. Kijk, het is een vertaling van de Agamemnon, in de bewerking van Robert Browning. Zie je de opdracht die Taplow erin geschreven heeft, voor mij?

Hunter: Ja, maar ik kan het helaas niet lezen. ‘k Heb nooit Grieks geleerd.

Andrew: Dan zullen wij het voor u moeten vertalen, Taplow... “ton kratoenta maltakoos theos prosoten eumenos     prosdirchetai” Vrij vertaald betekent dat: “De godheid kijkt van boven welgevallig neer op een zachtmoedige meester.” (kucht) Dat is uit één van de toespraken die Agamemnon tot Clytamnestra houdt.

Hunter: O, juist. Zeer vleiend, en bovendien zeer geschikt voor de situatie.

Andrew: Zeer vleiend, ja. Maar alles in aanmerking genomen, misschien toch niet zo geschikt.

Hunter: (zachtjes)Smeer ‘m, Taplow.

Taplow: Ja, meneer... Nou, tot ziens, meneer. En het beste.

Andrew: Vaarwel, Taplow, en hartelijk dank... (de jongen verlaat de kamer) Ha, wat heb ik mij daar laten gaan, tegenover Taplow nog wel, en ook tegenover jou, Hunter. Wat moet jij wel van mij denken?

Hunter: Onzin.

Andrew: Ik... ik loop meestal niet zo met mijn gevoelens te koop, dat weet u wel, maar dat kleine gebaar van die jongen was zo vriendelijk en had iets zo ontroerends, en nog wel vlak nadat... Dit is een zeer kostbaar geschenk, Hunter, vind je niet?

Hunter: Absoluut.

Andrew: Dat citaat als zodanig heeft hij natuurlijk niet zelf gevonden. Ik herinner mij dat ik er onlangs in de klas nog een grapje over heb gemaakt. Maar hij moet dat hebben onthouden, anders had ie het niet zo gauw kunnen vinden. Misschien meent ie het.

Hunter: Ik ben er zeker van dat ie het meent. Anders zou ie het niet hebben geschreven.

Millie: (komt binnen)Hello, Frank! ‘k Ben blij dat je op tijd bent. Hè, geef me ‘ns een sigaret. ‘k Loop er al een uur naar te snakken.

Hunter: Alsjeblieft.

Millie: Dank je.

Hunter: Je man heeft zo-even een erg aardig cadeautje gekregen.

Millie: Zo? Van wie?

Hunter: Van Taplow.

Millie: O? (lachje) Van Taplow. (kucht) Mag ik ‘ns zien?

Andrew: Hij heeft het van zijn eigen zakgeld gekocht, Millie, en er eigenhandig een opdracht in geschreven.

Hunter: “Van boven kijkt de godheid welgevallig neer op een vriendelijk meester.”

Andrew: Nee nee nee, nee nee, niet vriendelijk. Mild. Ja. Mild is beter, geloof ik. “Ton kratoenta maltakoos.” “Die zijn gezag op milde wijze doet gelden.” Ja, ik geloof dat mild hier de juiste vertaling is. En ik geloof niet dat er iets is dat ik liever zou willen hebben dan juist dit.

Millie: (lacht spottend) Handige, geslepen bliksem!

Hunter: Millie!

Millie: (lacht verder)

Andrew: Geslepen, Millie? Waarom geslepen?

Hunter: Millie, ben je gek?

Andrew: Waarom geslepen, Millie?

Millie: (lachje) Omdat ie een uur geleden hier in deze kamer jou belachelijk stond te maken, tegenover Frank. Omdat ie te laat bemerkte dat ik het gehoord had en omdat ie meende dat z’n overgang gevaar liep als ik het jou vertelde. Daarom. (lacht) Nou, (lachje) als ie een paar centen over heeft gehad voor dat lor in de hoop jou gunstiger te stemmen, (lachje) kan ik ‘t ‘m niet kwalijk nemen. (lacht)

Andrew: O... Juist, ja.

Millie: Nou... hier is je boek terug.

Andrew: Leg het op tafel, wil je?

Millie: Waar ga je naartoe, lieve? Het eten is bijna klaar.

Andrew: Even naar mijn kamer. Ik ben zo terug, Hunter.

Millie: Wat moet je met dat flesje, Andrew? Je hebt er net een dosis van genomen. ‘k Zou er geen twee nemen als ik jou was.

Andrew: De dokter heeft mij er twee toegestaan.

Millie: Nou, let er dan op dat het er twee zijn, en niet meer.

Andrew: Ik zal er op letten. (verlaat de kamer)

Hunter: Millie, hoe kon je!

Millie: En waarom niet? Waarom mag hij wel z’n kleine opbeurende illusies hebben? ‘k Heb ze toch ook niet?

Hunter: Nou ga je doen wat ik zeg: je gaat ‘m direct achterna en zeg ‘m dat je gelogen hebt.

Millie: Ik denk er niet aan! ‘t Was geen leugen.

Hunter: Als jij het niet doet, dan zal ik het doen.

Millie: ‘k Zou het je niet aanraden. Je maakt er de dingen nog maar erger mee. Hij zal je niet willen geloven.

Hunter: Dat zullen we moeten afwachten!

Millie: Goed. Ga je gang, en kijk maar ‘ns wat er gebeurt. Hij weet dat ik nooit tegen ‘m lieg. Hij weet dat wat ik zo-even zei de waarheid is. Hij zal heus niet gesteld zijn op jouw medelijden. Hij zal hoogstens denken dat jij ‘m ook voor de gek houdt, net als Taplow.

Hunter: Misschien heb je gelijk.

Millie: Mm.

Hunter: Millie, ‘t is afgelopen tussen jou en mij.

Millie: (lacht) Kom nou, Frank, doe niet zo theatraal.

Hunter: Ik doe niet theatraal, ik meen het.

Millie: O ja, je meent het, natuurlijk meen je ’t. Kom, ga nou ‘ns even zitten, liefste. Kom tot jezelf en vergeet één ogenblik alles van handige kleine jongens met hun kwartjescadeaus, en praat met mij, mm?

Hunter: Vergeten... Al word ik honderd jaar, ik zal dat trekje dat je me zo-even van jezelf hebt laten zien nooit vergeten.

Millie: (lacht) Frank, ik geloof dat je ’n verschrikkelijke berg aan ‘t maken bent uit een belachelijk klein molshoopje.

Hunter: Natuurlijk. Maar de berg die ik zo-even in m’n verbeelding heb gemaakt is zo verschrikkelijk dat ik ‘m maar het liefst zo gauw mogelijk vergeet samen met dat walgelijk molshoopje dat er de oorsprong van was. Maar omdat ik ook weet dat me dat nooit zal lukken, Millie, zeg ik je: van nu af is het uit tussen ons.

Millie: Jij kunt me niet bang maken, Frank. Ik weet dat je dat probeert, maar ‘t zal je niet lukken. Jij kunt me niet bang maken.

Hunter: Ik ben niet van plan je bang te maken, Millie. ‘k Vertel je alleen de simpele waarheid. Ik kom je niet opzoeken in Bradford.

Millie: Nou, goed dan niet. Als je er zo tegenover staat, dan kom je maar niet naar Bradford.

Hunter: Mooi. En nou geloof ik dat het werkelijk beter is als jij even naar Andrew gaat kijken. Ik ga weg.

Millie: Nee!! Wacht even! Frank...! Frank, ik... ik begrijp het niet... Werkelijk niet... Het... Wat heb ik gedaan?

Hunter: Je weet best wat je gedaan hebt, Millie. Ga naar Andrew toe.

Millie: Andrew? Vanwaar jouw plotselinge bezorgdheid voor Andrew?

Hunter: Omdat ik ervan overtuigd ben dat hij zo bezeerd is als ooit een menselijk wezen kan zijn. Bovendien is hij ziek en in hypernerveuze toestand. Ga kijken of je wat voor ‘m doen kunt.

Millie: Bezeerd! Andrew bezeerd? (spotlachje) Da’s onmogelijk. Hij is dood! Je kunt ‘m niet meer bezeren.

Hunter: Waarom haat jij die man zo, Millie?

Millie: Omdat ie ons gescheiden houdt.

Hunter: Dat is de reden niet!

Millie: Omdat ie helemaal geen man is.

Hunter: Hij is een menselijk wezen.

Millie: Ja, jij hebt wel het recht om zo nobel voor ‘m in de bres te springen. Je hebt ‘m nota bene zes maanden lang bedrogen.

Hunter: Tweemaal in zes maanden. En dat alleen omdat jij me er dringend om hebt gevraagd.

Millie: (slaat hem)

Hunter: Dank je. Die klap had ik verdiend. En om je de waarheid te zeggen, heb ik nog veel meer verdiend dan dat.

Millie: Frank... Frank, het spijt me, ik meende ’t toch niet zo.

Hunter: ‘t Is beter als je de waarheid weet, Millie. Vandaag of morgen had je die toch moeten horen. Ik heb nooit van je gehouden. Ik heb zelfs nooit gezegd dat ik van je hield.

Millie: Dat... weet ik, Frank. Dat weet ik. Ik heb me er nooit over beklaagd, wel?

Hunter: Een uur geleden vroeg je me of ik van plan was je in de steek te laten. Welnu, dat was ik van plan.

Millie: Dat weet ik ook.

Hunter: Maar ik zou naar Bradford zijn gekomen. Het zou de laatste keer geweest zijn dat we elkaar zouden zien, en dat zou ik je dan ook verteld hebben.

Millie: Da’s niet waar! Da’s niet waar!! Dat heb je al zo vaak gezegd en op de een of andere manier ben ik er altijd weer in geslaagd je tegen te houden, en ik zou je nu ook weer tot andere gedachten gebracht hebben.

Hunter: Deze keer niet, Millie. Millie, deze keer niet.

Millie: Frank, het kan me niet schelen hoe je me vernedert. Ik weet dat je niets om me geeft. ‘k Heb het altijd geweten. ‘t Heeft me nooit iets kunnen schelen, zolang ik maar wist dat je me als vrouw verlangde, en dat doe je, Frank! Dat doe je! Als vrouw begeer je me toch, niet? Het... het zal allemaal wel goed komen, als we eenmaal in Bradford zijn. Ik weet zeker dat het allemaal weer goed zal komen.

Hunter: Ik kom niet naar Bradford, Millie.

Andrew: (komt weer binnen)Wil je ’t flesje weer wegzetten, Millie?

Millie: Hoeveel heb je ’r genomen?

Andrew: Je kent me nu toch heus lang genoeg, lieve, om te weten dat ik absoluut een niet te grote dosis zal nemen. (ze gaat naar de keuken)

Hunter: Ik blijf niet eten.

Andrew: O nee? Dat spijt me. Wil je een glas sherry?

Hunter: Nee, dank u.

Andrew: Heb je ’r dan bezwaar tegen als ik er een neem?

Hunter: Eh… natuurlijk niet... Ja, misschien is het beter als ik er toch ook maar een neem. Eh… wat Taplow betreft...

Andrew: Ja?

Hunter: Het is inderdaad waar dat hij u imiteerde, maar de schuld ligt grotendeels bij mij, en... dat spijt me ontzettend.

Andrew: Het is in orde. Was het een goeie imitatie?

Hunter: Nee.

Andrew: Ik had verwacht van wel. Jongens kunnen vaak voortreffelijk imiteren.

Hunter: Even daarvoor hadden we ‘t natuurlijk over u. Hij zei toen… Ja, u zult dit waarschijnlijk niet willen geloven, maar... ik vind toch dat ik het u moet vertellen... Hij zei toen dat hij u graag mocht.

Andrew: Werkelijk?

Hunter: Ja, woordelijk weet ik het niet precies meer, maar hij zei zoiets van “hij schijnt het niet prettig te vinden als mensen ‘m aardig vinden, maar ondanks dat mag ik ‘m toch erg graag.” Waaruit dus blijkt dat dat boekje niet alleen ten doel had u... gunstig te stemmen.

Andrew: Dat boekje? Lieve hemel, wat een hoop worden over een klein boekje! Dat bovendien niet eens een erg goed boekje is.

Hunter: Ik wou dat u me wilde geloven.

Andrew: Het is heel goed mogelijk, beste Hunter, maar erg veel belang stel ik nu niet bepaald in Taplows waardering over mijn karakter, noch in de jouwe, als het daarop aan komt.

Hunter: Toch geloof ik dat het beter is als u dat boekje maar houdt. Vroeg of laat gaat het misschien wel iets voor u betekenen.

Andrew: Dat geloof ik ook. Het zal me voortdurend blijven herinneren aan het verhaal dat Taplow op dit ogenblik aan zijn klasgenoten aan het vertellen is. “Ik gaf de Kruk een boekje om ‘m om te kopen, en hij griende. De Kruk griende, heus. Ik was er zelf bij en heb het met mijn eigen ogen gezien: de Kruk griende.” Mijn vermogen tot imiteren is misschien niet zo groot als het zijne, vergeef me dat maar. En laten we nu verder dit onzinnige onderwerp laten rusten en ons bepalen tot prettiger dingen. Hoe vind je deze sherry eigenlijk? Ik heb die fles in Londen gekocht.

Hunter: Als Taplow het waagt om er met één enkel woord over te reppen, draai ik ‘m z’n nek om. Maar dat doet ie niet. Ik ben ervan overtuigd dat ie zal zwijgen. En als u misschien denkt dat ik erover zal praten, onderschat u niet alleen zijn karakter, maar ook het mijne. Goeienavond.

Andrew: Ga je nu al weg? Tot ziens, beste kerel.

Hunter: Dit is waarschijnlijk de laatste keer dat ik u spreek. En daarom wil ik u een goede raad geven.

Andrew: Erg graag...

Hunter: Verlaat uw vrouw!

Andrew: Opdat jij je verhouding met haar gemakkelijker kunt voortzetten?

Hunter: Hoe lang... hebt u dat al geweten?

Andrew: Van het begin af.

Hunter: Hoe bent u erachter gekomen?

Andrew: Door een inlichting.

Hunter: Van wie?

Andrew: Van iemand die nooit tegen mij liegt.

Hunter: Nee... nee, dat is te erg. Dat kan ik niet geloven.

Andrew: Niets is te erg om te geloven, Hunter. Het is alleen maar een kwestie om de feiten onder de ogen te zien.

Hunter: Ze had u voorgelogen kunnen hebben.

Andrew: Zoals ik al zei, zij liegt mij nooit voor. In twintig jaar heeft ze mij nog nooit een leugen verteld. Alleen de waarheid.

Hunter: Maar dit was een leugen!

Andrew: Toch niet, beste kerel. Wil je dat ik je de data noem?

Hunter: En dat heeft ze u al zes maanden geleden verteld?

Andrew: Was het niet zeven?

Hunter: Maar... maar waarom hebt u dan niets gedaan? Waarom hebt u me toegestaan u te blijven bezoeken? Waarom hebt u me niet gerapporteerd bij de curatoren? ‘t Doet er niet toe wat, een scène gemaakt, me tegen de grond geslagen!

Andrew: Ik jou... tegen de grond slaan?

Hunter: Waarom hebt u me dan te eten gevraagd? Dat had u toch niet hoeven te doen?

Andrew: Beste Hunter, als ik mij in de laatste twintig jaar bij de keuze van mijn tafelgenoten had laten beïnvloeden door dergelijke futiliteiten, dan zou de vraag wie ik wel en wie ik niet zou mogen uitnodigen mij heel wat hoofdbrekens hebben gekost. Zie je, Hunter, jij moet je niet met de gedachte vleien dat jij de enige was. Mijn bron van inlichtingen is werkelijk heel wat beter dan de jouwe. Ik krijg ze letterlijk en figuurlijk uit de eerste hand.

Hunter: Ze is door en door slecht.

Andrew: Dat is nu niet direct een vriendelijke kwalificatie voor een dame die jij ten huwelijk hebt gevraagd.

Hunter: Heeft ze u dat verteld?

Andrew: Zij is een plichtsgetrouw echtgenote, ze vertelt mij alles.

Hunter: Nou, dat was dan in elk geval een leugen.

Andrew: Ze liegt nooit.

Hunter: Ik zeg u dat het een leugen was. Wilt u de waarheid? Kunt u de waarheid verdragen?

Andrew: Ik kan alles verdragen.

Hunter: Goed. Ik heb u bedrogen. Ik heb u bedrogen zonder ook maar één ogenblik na te denken over de gevolgen van die handelwijze. Ik heb u bedrogen enkel en alleen uit egoïsme, stomme onwetendheid en zwakheid. En ik schaam me daarvoor meer dan ik zeggen kan. Maar toch ben ik blij dat u het nu weet. Al had ik duizendmaal liever gehad dat ik degene was geweest die het u verteld had en niet uw vrouw. Ik wil u niet vragen me te vergeven. Ik kan u alleen volkomen naar waarheid zeggen dat de enige emotie die Millie in staat is geweest bij me op te wekken tien minuten geleden is gekomen: een intens gevoel van diepe walging.

Andrew: Wat een ridderlijke trap achterna.

Hunter: In godsnaam, Kruk, vergeet de ridderlijkheid, vergeet al die nobele scrupules van je! Je moet van haar weg, het is je enige kans!

Andrew: Zij is mijn vrouw, Hunter, dat schijn je te vergeten. Zolang ze mijn vrouw wil blijven, is zij volkomen vrij dat te doen.

Hunter: Ze is erop uit je te vermoorden!

Andrew: Mijn beste Hunter, als dat inderdaad haar doel is, dan zou jij toch wel moeten weten dat ze daar reeds lang geleden volkomen in is geslaagd.

Hunter: Waarom wil je haar niet verlaten?

Andrew: Omdat ik haar al één keer een groot onrecht heb aangedaan en ik ben niet van plan daar nog een tweede aan toe te voegen.

Hunter: Wat voor onrecht heb je haar aangedaan?

Andrew: Ik ben met haar getrouwd... Feitelijk, Hunter, moet je met haar net zoveel medelijden hebben als met mij. Het zou voor jou heel interessant zijn om ons beiden eens onder je microscoop te leggen. Allebei hebben wij van elkaar iets verwacht dat het leven draaglijk zou maken, en geen van ons beiden is in staat geweest dat de ander te geven. Twee soorten liefde, de hare en de mijne. Twee aparte werelden, dat weet ik nu. Maar ik heb me dat niet gerealiseerd toen we trouwden. Ik meende dat ze te verenigen waren. In de eerste dagen van ons huwelijk kwam het geen ogenblik bij mij op dat de liefde zoals zij die zag, die liefde die zij nodig had en die ik niet in staat was haar te geven, dat die liefde zo onontbeerlijk voor haar was dat het niet bestaan ervan in staat was die andere liefde te doden, de liefde namelijk die ik nodig had, en waarvan ik, dwaas genoeg, meende dat het het hoofdbestanddeel moest uitmaken van ons huwelijk. Ik was dan misschien een briljant leraar in de klassieken, Hunter, maar wat de feiten van het leven betrof was ik niet meer dan een kind. Nu weet ik helaas beter. Nu weet ik dat de liefde die wij elkaar hadden moeten toedragen veranderd is in felle haat, en dat is nu het hele simpele probleem. Niet eens zo ongewoon, als ik eens om me heen zie, en evenmin zo tragisch als jij schijnt te denken. Het is alleen maar het probleem van een vrouw die onbevredigd en een man die een pantoffelheld is. Je zult het in de hele wereld vinden. Dergelijke situatie is, naar ik het meen, gewoonlijk het onderwerp van moppen. En nu, beste kerel, als jij werkelijk moet gaan, laat ik je dan vooral niet tegenhouden.

Hunter: Ga niet naar Bradford. Blijf hier tot u in uw nieuwe werkkring kunt beginnen!

Andrew: Ik heb je, meen ik, al gezegd dat ik aan jouw raad geen behoefte heb.

Hunter: Verlaat haar! Het is de enige manier!

Andrew: Wil jij nu alsjeblieft gaan?

Hunter: All right! Ik zou alleen graag willen dat u afscheid van me nam. Goed afscheid van me nam. Ik zie u waarschijnlijk niet meer terug. Ik weet dat u niet gesteld bent op m’n medelijden, maar ik zou u zo graag willen helpen.

Andrew: Als je denkt, Hunter, door deze uiting van vriendelijkheid mij te kunnen verleiden om nogmaals te vervallen in die beschamende uitbarsting waarvan ik zo-even bij Taplow het slachtoffer was, dan moet ik je helaas teleurstellen. Mijn emotie over dat kleine boekje enkele ogenblikken geleden was niet meer dan een reflex van een overbelaste geest. Niet meer dan de laatste stuiptrekking van een dode. Dat kan nooit meer terug komen.

Hunter: Doden kunnen weer tot leven gebracht worden!

Andrew: Ik geloof niet aan wonderen.

Hunter: O nee? Vreemd genoeg voor een wetenschapsman, ik wel.

Andrew: Uw geloof zou roerend zijn, als ik in staat was erdoor ontroerd te worden.

Hunter: Dat bent u! Ik zou u graag willen komen bezoeken op die particuliere school waar u naartoe gaat.

Andrew: Onzin.

Hunter: Ja... daar ben ik inderdaad ook bang voor. Maar toch ben ik van plan het te doen. Als ik mag tenminste.

Andrew: Zeer zeker niet.

Hunter: U begint op 1 september, is het niet?

Andrew: Ik verzoek je vriendelijk je kinderachtige ideeën te willen bewaren voor...

Hunter: De tweede week in september zou ik kunnen komen.

Andrew: Je zou je dood vervelen en mij erbij.

Hunter: Had ik maarm’n agenda. ‘ns Even kijken. Eh... laten we dan afspreken voor maandag de 12de.

Andrew: Spreek af wat je wil, maar ga weg. Ga asjeblief weg, Hunter!

Hunter: Dat is dan afgesproken? Maandag 12 september. U zult het toch niet vergeten, nietwaar?

Andrew: Ik veronderstel dat ik het niet zo snel zal vergeten als jij.

Hunter: En geeft u me nu nog even het adres van de school waar u naartoe gaat.

Millie: (opent de keukendeur)Je blijft toch eten, Frank?

Hunter: Het spijt me, nee. (ze sluit de deur) Hoe is dat adres?

Andrew: The Old Deanery, Malcombe, Dorset.

Hunter: Ik zal u nog schrijven, en dan kunt u me de treinen laten weten. Tot ziens. (opent de keukendeur) Adieu, Millie. (verlaat de kamer)

Millie: (lacht) Nou... moet ’k zeggen dat dat een goeie mop is. (lachje)

Andrew: Wat is een goeie mop, lieve?

Millie: Dat jij Frank uitnodigt.

Andrew: Ik heb ‘m niet uitgenodigd. Het is van hem uitgegaan.

Millie: Hij komt naar Bradford.

Andrew: Ja... ik herinner mij dat je me dat vertelde.

Millie: Hij komt naar Bradford. Hij gaat niet naar jou.

Andrew: Het meest waarschijnlijke is dat hij noch naar Bradford noch naar mij komt. Zullen we gaan eten?

Millie: Hij komt naar Bradford!

Andrew: Dat is mogelijk. O, tussen twee haakjes, ik ga niet mee naar Bradford. Ik blijf hier tot ik naar Dorset ga.

Millie: Zoals je wil. Je denkt toch niet dat ik meega? Je hoeft mij daar niet te verwachten.

Andrew: Ik geloof niet dat één van ons het recht heeft voortaan nog iets van de ander te verwachten. (de telefoon rinkelt) Ik doe dat tenminste niet. Excuseer. (neemt op) Hallo?... O ja, rector?... De lesrooster? Maar dat is toch heel eenvoudig?... Nee nee nee, kijk eens: 4B heeft 10 minuten pauze op dinsdag, maar om de andere woensdag hebben ze 15 minuten vrij om tien over half elf. Dat geldt ook voor 4A, maar dan net andersom. Ik had gedacht dat dat duidelijk genoeg was...  O ja, dat begrijp ik... Dank u, dat is erg vriendelijk van u. O ja, ik ben ervan overtuigd dat het in de praktijk goed zal voldoen, dank u zeer. Eh… nog iets, rector: wat de prijsuitreiking van morgen betreft... Ja ja... Ik ben van mening veranderd: ik wil toch liever na Fletcher spreken, zoals dat verwacht wordt van iemand met mijn staat van dienst... Ja, natuurlijk, dat begrijp ik, maar ik heb even de tijd gehad de zaak in een ander licht te bezien en... Ja, dat weet ik, maar ik ben toch van mening dat een anticlimax zo nu en dan verrassende resultaten kan opleveren... In orde. Goeienavond, rector. (legt de hoorn neer) Kom, lieve, we moeten het eten niet koud laten worden.

(geroezemoes van stemmen)

Frobisher: Voor ik Lord Generaal Baxter verzoek de prijzen uit te reiken, zal het mij een droeve en pijnlijke plicht zijn met u te luisteren naar de afscheidswoorden van twee leraren die ons gaan verlaten. Het eerst spreekt Mr. Fletcher. (applaus)

Fletcher: Jongens, ik ben niet zo goed met m’n tong als met m’n benen, en ik heb werkelijk minder last van m’n zenuwen als ik tegen de Australiërs speel dan nu ik op dit podium sta. (gelach in de zaal) Laat ik daarom wat ik te zeggen heb in één kort zinnetje mogen samenvatten, en laat ik me daarna mogen ontspannen en amuseren door samen met jullie te luisteren naar de sprankelende klassieke epigrammen van Mr. Crocker-Harris. Vaarwel, veel geluk, en volgend jaar winnen we weer de schoolwedstrijden. (applaus)

Frobisher: Het woord is nu aan Mr. Crocker-Harris.

Andrew: Een afscheidsrede kan, zoals men zich van Plato’s Apologia herinnert, van grote lengte zijn. Ik ben helaas geen Socrates, en omdat ik geloof dat “vita longa, ars brevis” een toepasselijker spreuk is dan de gebruikelijke... En in verband met het woord brevitas is het van belang... is het, dunkt me, van belang... Excuseert u mij. Ik had een rede voorbereid, maar nu vind ik dat ik niets te zeggen heb. Of liever... ik heb drie heel kleine woordjes te zeggen, maar die zijn dan ook ten diepste gevoeld. Deze zijn het: het spijt mij. Het spijt mij dat ik in gebreke ben gebleven u datgene te geven wat u van mij, uw leraar, had moge verlangen en waarop u recht had: sympathie, aanmoediging en menselijkheid. Het spijt mij dat ik de bijnaam Himmler heb verdiend en dat ik door zo te handelen te schande heb gemaakt de nobelste roeping die een man kan volgen: de opvoeding van de jeugd. Ik verontschuldig mij niet. Toen ik hier kwam, wist ik wat mijn plicht was, en ik heb gefaald, schromelijk gefaald. Ik kan alleen nog maar hopen dat u, en de tallozen die u voorgingen, mij vergeving zullen schenken voor mijn tekortkomingen. Ik zal het mijzelf niet gemakkelijk vergeven... Dat is alles. Vaarwel.

enkele leerlingen: Goeie ouwe Kruk!

Frobisher: En nu... zijn wij dan gekomen aan... En nu zijn wij dan gekomen aan...

leerlingen: (roepen verder en stampen met de voeten)

Frobisher: En nu zijn wij dan gekomen aan...

leerlingen:  Goeie ouwe kruk!

Taplow: O, meneer...

Andrew: Ja, Taplow?

Taplow: Ik... ik was vanmorgen nog even bij u thuis en...

Andrew: Ja, Taplow?

Taplow: Ik hoop dat u het niet erg vindt: ik zag dit in uw prullenmand liggen. Ik heb het meegenomen. Ziet u, het interesseerde me.

Andrew: Mijn vertaling van de Agamemnon?

Taplow: Ja, meneer. Ik heb ‘m gelezen. U vindt het toch niet erg, meneer? Ik vond ‘m reuze goed.

Andrew: Werkelijk, Taplow?

Taplow: Nou, hij is in ieder geval een stuk beter dan die van die ouwe Browning.

Andrew: Je moet niet zo oneerbiedig spreken over één van Engelands grootste dichters, Taplow... Zo, je vond ‘m dus niet slecht?

Taplow: Nee, ik vond ‘m reuze spannend, meneer. Net een toneelstuk. Ik bedoel: een echt toneelstuk! Ik bedoel: een modern toneelstuk. Ik heb ‘m van het begin tot het eind gelezen, meneer. Jammer dat u ‘m niet hebt af gemaakt.

Andrew: Vind je, Taplow?

Taplow: Waarom hebt u ‘m weggegooid, meneer?

Andrew: Het leek me de moeite niet meer waard ‘m af te maken.

Taplow: O, maar dat is ie wel meneer, heus, dat is ie wel... Nou eh… dag meneer... O ja, nou ik toch hier ben, meneer: de uitslag staat nu toch eenmaal vast... Ga ik over naar 5B?

Andrew: Een antwoord op deze vraag geven zou volkomen in strijd met de voorschriften zijn, Taplow. Dergelijke inlichtingen worden ter gelegener tijd door de rector verschaft aan de ouders, op je rapport.

Taplow: Ja, meneer. Maar ik... ik vroeg het maar zo. Nou, het beste, meneer.

Andrew: Het beste met jou, Taplow. En Taplow...

Taplow: Ja, meneer?

Andrew: Als jij iets om mij geeft, wees dan het volgend jaar wat bescheidener in 5B.

Taplow: O, dank u, meneer! Dank u vriendelijk!

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (8/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign